‘Mensen die geen vrijwilliger zijn, weten niet wat ze missen’
Hans Jansen wandelt al ruim 14 jaar als vrijwilliger met bewoners die dementie hebben. Hij maakt geen kleine ommetjes, maar flinke wandelingen van zeker een uur per persoon. Op een maandagmiddag gaat hij er wel drie of vier keer op uit. ‘Binnen zitten de mensen vaak wat voor zich uit te staren, maar als ze buiten komen fleuren ze op. Ze lezen straatnaambordjes en genieten van de bloemen’, vertelt Hans enthousiast. ‘Als ik weet dat mensen van de boerderij komen, wandel ik graag buitenaf met ze. Langs de weilanden met koeien. Ik loop zo met ze naar Zieuwent of Harreveld.’
Ingerold
Toen Hans nog werkte, ging hij een aantal jaren als vrijwilliger met de Zonnebloem mee. Daar klikte het goed met een echtpaar uit Harreveld. Een half jaar later kwam hij de vrouw van het echtpaar tegen bij de supermarkt. Zij vertelde dat haar man bij Careaz woonde. ‘Dan ga ik een keer met hem wandelen, zei ik. En dat gebeurde ook. Toen ik terugkwam, gaf een medewerker aan dat een andere bewoonster er zo naar hunkerde om even naar buiten te gaan. Of ik dat ook wilde doen, en zo kwam het aan het rollen.’
Mooie herinnering
‘Kerst vind ik zelf de mooiste tijd van het jaar. Ik ga dan met mijn vrouw graag naar kerstshows hier in de buurt. Zo kwam ik ook op het idee om met de bewoners dit te doen. Het idee viel in goede aarde. Zo ben ik verscheidene jaren met nog een vrijwilliger naar de Intratuin in Duiven geweest. Maar nu de mensen later binnen komen en meer verzorging nodig hebben, is dat helaas niet meer mogelijk. Maar als ik terug denk aan die blijde gezichten als ze aan de warme chocolademelk met zelf uitgezocht gebak zaten, dan krijg ik weer het gevoel ‘daar doe ik het voor’. Aan het eind van het jaar denk ik daar vaak aan terug.’
Goed afsluiten belangrijk
Het plezier dat ik beleef aan mijn vrijwilligerswerk, is met geen pen te beschrijven. Ik zeg wel eens, mensen die dit niet doen weten niet wat ze missen.’ Toch is het niet alleen maar leuk. ‘Mijn motto is: ik wandel met jullie zoveel kilometers, ook de laatste meters loop ik mee. Ik heb wel eens gehad dat ze mij belden om afscheid te nemen van een bewoner waar ik veel mee wandelde, of dat ik tijdens de begrafenis genoemd wordt in een woordje. Dat doet je goed. Niet dat je het daarvoor doet, maar die waardering is toch fijn. Voor mij is een ding duidelijk: die maandagmiddag pakken ze mij niet af, tenzij ik het echt niet meer kan.’